Column – Eén of twee keer per jaar doen we – zoals alle Provençaalse dorpen – de vide grenier, ongeveer je zolder leeg maken. Klinkt wel sympa, maar is gewoon een marché aux puces, een vlooienmarkt. Nou vooruit, een rommelmarkt dan.
Afgelopen zondag was het weer zover, best lekker weer, maar ik ben niet gegaan. Als je er bij één geweest bent, heb je ze allemaal wel gezien en ik ben niet zo’n reikhalzende optimist die gelooft in een wonderbaarlijke vondst waar het Louvre z’n vingers bij zou aflikken. Bij de euro-millions was het van de week ook weer niks, nada, niente. En al die lokale marktjes zijn al lang in commerciële handen gevallen, hele vrachtautootjes vol minder courante marchandise (handel) komen vanuit de verre omtrek over de kronkel-chemins naar het dorp gezoefd. Om een uur of vijf pakken ze boel weer in, volgens mij meestal gedesillusioneerd.
Toen ik hier pas woonde, ben ik natuurlijk wel gegaan. Ordinair nieuwsgierig wilde ik wel even weten wat de buren zoal op hun zolders – of eerder in hun kelders – hadden verzameld. Het viel niet mee. Veel aarde- en glaswerk dat al jaren niet in bad was geweest, ingelijste spiegels die een vertekend beeld gaven, boeken die bij een eerste aanraking uit elkaar vielen (kon je ook nog een grote mond van de verkoper krijgen) en nogal wat meubelstukken van heeremetijd die geen aantoonbare bijdrage hebben geleverd aan de scheppingsdrift van Philippe Starck. Ik zag zelfs wat beddengoed dat – wie weet – twee wereldoorlogen had overleefd.
Maar ja, helemaal met lege handen thuiskomen, dat vond ik ook weer zo wat. Mijn oog viel op een geel schenkbekertje met het logo van Ricard erop. Misschien wel leuk voor de echtgenoot die pastis al bliefde voor ie in de Provence verzeild raakte. Ik nam het object ter hand, bekeek en betastte het in een poging de expert uit te hangen en bood 10 francs. De dealer keek me spottend aan, maakte een wegwerpgebaar en betoogde dat ik als stomme toerist niets snapte van de waarde van dit typisch Franse erfgoed. Toen ie tot bedaren was gekozen, noemde hij eindelijk zijn prijs: 50 francs. Ik zei merci en au revoir. Ik weet wel dat je kunt afdingen, maar dat heb ik nog nooit gedurfd en het prijsverschil leek me onoverbrugbaar, zeker in een Franse onderhandelingsprocedure. Zo goed sprak ik die taal nog niet.
Toen ik een uurtje later, het was al tegen vijven, weer bij ‘m langs liep, riep hij me. “Madame, madame, offre spéciale pour vous!” Hij zwaaide met het Ricardje en riep: “Pour vous, madame, seulement pour vous, 35 francs!” Ik wist dat ik getild werd, maar trok mijn knip.
Thuis overhandigde ik met een joyeus gebaar de Ricard-trofee aan de echtgenoot. Hij bekeek het en vonniste: ”Geen Picassootje, hè, ik was er al bang voor”.
Het ding staat nu al jaren op een bovenste plank in een oude kast. Misschien toch weer een keertje naar de vide-grenier. Ga ik er 50 euro voor vragen. En naar waarheid als ‘nooit gebruikt’ aanbevelen. Een sterk verkoopargument, vertel mij wat.
Tekst en foto: Renée Vonk-Hagtingius (zie: https://kijkzuidfrankrijk.com)